Binnenkort kun je met je twee handpalmen
zijn gezicht afdekken, zo mager is hij geworden.
Elk botje zul je apart kunnen aanraken:
deze bekentenissen van onder het vlees;
maar als je kijkt, zullen je ogen een pijn voelen
alsof je over scherpe stenen liep, blootsvoets.
Kijk dus niet naar hem: je kunt hem beter afdekken,
met je vingers omhullen. Kijk liever naar de
scherven-scheuren van de wereld, in stukken in de koude
decemberlucht gebrokkeld, waarin je dan ineens
iets gewaarwordt, waardoor je
jezelf herkent en uitroept: dit,
dat je dit tegen hem had willen zeggen –
Dan zul je jezelf moeten beheersen: laat de
wildheid van de minuut door jezelf heen bliksemen.
Til zijn kin voorzichtig iets omhoog,
en draai zijn hoofd met een doordachte, zachte, heldere
beweging die kant op en laat hem los.
Je hoeft nooit meer te kunnen zien. Maar weet
te herinneren: welke kant hij op keek
en waarnaar keek op het koude voetstuk
van het niet-voorbijgaan een gezicht
dat even later koud werd.