Shakespeare, William: Monoloog van Hamlet (Monologue of Hamlet in Dutch)
Monologue of Hamlet (English)To be, or not to be: that is the question:
Whether ’tis nobler in the mind to suffer The slings and arrows of outrageous fortune, Or to take arms against a sea of troubles, And by opposing end them? To die: to sleep; No more; and, by a sleep to say we end The heart-ache and the thousand natural shocks That flesh is heir to, ’tis a consummation Devoutly to be wish’d. To die, to sleep; To sleep: perchance to dream: ay, there’s the rub; For in that sleep of death what dreams may come When we have shuffled off this mortal coil, Must give us pause. There’s the respect That makes calamity of so long life; For who would bear the whips and scorns of time, The oppressor’s wrong, the proud man’s contumely, The pangs of dispriz’d love, the law’s delay, The insolence of office, and the spurns That patient merit of the unworthy takes, When he himself might his quietus make With a bare bodkin? who would fardels bear, To grunt and sweat under a weary life, But that the dread of something after death, The undiscover’d country from whose bourn No traveller returns, puzzles the will, And makes us rather bear those ills we have Than fly to others that we know not of? Thus conscience does make cowards of us all; And thus the native hue of resolution Is sicklied o’er with the pale cast of thought, And enterprises of great pith and moment With this regard their currents turn awry, And lose the name of action. Soft you now! The fair Ophelia! Nymph, in thy orisons Be all my sins remember’d. |
Monoloog van Hamlet (Dutch)
Te zijn of niet te zijn, dat is de kwestie: of het nobeler is om alles wat het wrede Lot je toeslingert te weerstaan of om de wapens op te nemen tegen een zee van zorgen en al vechtend ertegen zelf ten onder te gaan? Te sterven, te slapen, niets meer; en in die slaap rust vinden voor alle hartzeer en de duizend pijnen die je lichaam je bezorgen, dat zou een einde zijn om jezelf toe te wensen. Te sterven; te slapen: misschien wel dromen: O nee, daar wringt het 'm: want welke dromen komen in die dodenslaap, als we de aardse zorgen hebben afgeworpen, het doet ons aarzelen. Door die twijfel rekken we onze ellendige levens, want wie zou de gesel en de hoon van de tijd verdragen, het onrecht van de onderdrukker, de arrogantie van de rijke, de pijnen van een onbeantwoorde liefde, de dwalingen van het recht, de onbeschoftheid van een ambtenaar, en de verachting waarmee onbenullen je geduldige werk belonen, wanneer je met een simpele dolkstoot rust kan vinden? Wie zou dit alles verdragen, zweten en kreunen onder een ellendig bestaan als niet de dreiging van wat achter de dood komt er was, het onontdekte land waar geen reiziger uit weerkeert verwart ons en maakt ons zwak, zodat we liever de lasten dragen die we kennen dan het onbekende tegemoet te gaan. Zo verlamt ons denken ons tot lafaards en lopen grote ondernemingen op niets uit. Stil nu, daar is mooie Ophelia! Nymf, laat al mijn zonden verder leven als je later aan me terugdenkt.
|